De noodkerk

Na een mislukte bankenverpachting in de kerk van Diessen besloten zes inwoners van Haghorst met pastoor Van de Linden te overleggen over de bouw van een kerk in Haghorst. Op 3 november 1945 gaf hij zijn toestemming. Aan een eigen pastoor werd toen nog niet gedacht. Dezelfde dag werd de Haghorstenaren Arnold Donkers en Piet van Oosterwijk gevraagd naar de bisschop in Den Bosch te gaan om toestemming te vragen voor het bouwen van een noodkerk. Mgr. W. Mutsaerts voldeed op 10 juli 1946 aan het verzoek. Zijn enige voorwaarde was dat het kerkje alleen gebruikt zou worden voor de eredienst.
Er werd een commissie opgericht bestaande uit de Haghorstenaren G. Linnemans - voorzitter, A. Donkers - secretaris, J. van Doormaal, P. van Oosterwijk. J. van Vugt en A. van Bijsterveldt. Omdat niet alleen Diessen parochiegebied moest afstaan voor de nieuwe parochie werden de heren P. Neggers en J. Geerts uit Oostelbeers en A. van de Sande uit Moergestel aan de commissie toegevoegd.

Bouwmaterialen waren in Nederland anno 1945 - 1946 schaars. Verscheidene tochten naar onder andere ’s-Hertogenbosch, Uden, Breda en Gilze om oud oorlogsgoed op te kopen, hadden dan ook geen succes. Hetzelfde gold voor een verzoek om steun aan de toen bekende priester en radiospreker Henri de Greeve; het bleef zelfs onbeantwoord. Men zag tenslotte in dat nieuwbouw het best haalbaar was.
Om eerder en sneller succes te verzekeren werd bij notariële acte, verleden bij notaris Pollen te Hilvarenbeek, een stichting opgericht met een tweeledig doel: geld bijeenbrengen en grond kopen voor het toekomstige kerkgebouw. Een eerste rondgang door de heren Van Bijsterveldt en Van Doormaal om geld in te zamelen, bracht de voor die tijd grote som van ruim dertienduizend gulden op.

De heer Van Dijck uit Baarschot verkocht 1,2 hectare grond, gelegen tegenover café Verhoeven in Haghorst, voor 35 cent per vierkante meter. Hierop moesten kerk, pastorie en  kerkhof verrijzen. De ruimte tussen de noodkerk en het kerkhof zou later eventueel bestemd kunnen worden voor een definitief kerkgebouw. Daar is het echter niet meer van gekomen. Op die plek zijn woningen gebouwd.

Nadat de plaats van de kerk was vastgesteld, verleende het gemeentebestuur loyaal medewerking, onder andere door het verstrekken van bouwvolume. Architect Pontzen uit Tilburg maakte een ontwerp en de gebroeders Van Gestel, metselaars, en Fons van Gijzel, timmerman uit Diessen, werd de bouw gegund voor circa 20.000 gulden. Locoburgemeester M. Roozen schonk 8000 stenen van de steenoven uit Udenhout; het hout voor de kap mocht met paard en kar uit de gemeentebossen in Diessen gehaald worden. En de rest … deden de inwoners van Haghorst, pioniers als zij waren, gewoon zelf.

Inzegening noodkerk
Op 6 oktober 1946 zegende pastoor Van de Linden een fraaie hardstenen gedenkplaat, die ingemetseld werd links van de ingang van het gebouw. Het kerkje kostte uiteindelijk 31.000 gulden en telde tweehonderd zitplaatsen.
Op zondag 22 december 1946 zegende eerdergenoemde pastoor het kerkje in en hij stelde het onder het patronaat van St.-Joseph. Op maandag 23 december 1946 ging hij voor in de eerste H. Mis. Tijdens de daaropvolgende kerstdagen was het kerkje volledig in gebruik.

Omdat het ging om een hulpkerk van de Sint-Willibrordusparochie droeg het bestuur van de stichting in de loop van 1946 de verzamelde gelden over aan het kerkbestuur van de Willibrordusparochie, waaraan de heren Donkers en Linnemans werden toegevoegd. Alles ging voorspoedig.
In de eerste jaren was het vooral kapelaan J. van Leest, in 1946 in de Willibrordusparochie benoemd, die de meeste diensten in Haghorst verzorgde. De heren Adr. van Bijsterveldt, Arn. Donkers, J. van Doormaal en G. Linnemans werden de eerste kerkmeesters.

André Verstijnen, eerste pastoor
Overigens speelde er in het voorjaar van 1946 nog een andere zaak. De paters passionisten uit Mook, evenals de meeste orden en congregaties in die tijd over relatief veel leden beschikkend, zochten een plaats voor een klooster met studiehuis en een kapel op het Brabantse platteland. Het kwam zelfs zover dat een deputatie van het inmiddels gevormde comité in maart 1946 naar Mook reisde om de paters de dertienduizend ingezamelde guldens aan te bieden als zij naar Haghorst wilden komen. Bisschop Mutsaerts stak daar uiteindelijk een stokje voor. Hij liet op 2 april 1946 weten géén toestemming voor een klooster op Haghorst te geven.   
De eerste pastoor van Haghorst, André Verstijnen, spreekt in het Memoriale Parochiae zelfs van ‘ernstige strevingen’ van de passionisten om tot een klooster met rectorale hulpkerk te komen. Hij laat tussen de regels ook wel doorschemeren dat hij vroegtijdig aan de bisschop had laten weten graag pastoor in Haghorst te willen worden.
Op 14 mei 1949 ontving Verstijnen, op dat moment kapelaan in het Brabantse dorp Zeeland, een brief van bisschop Mutsaerts, waarin zakelijk meegedeeld wordt dat er weldra een woning voor een pastoor beschikbaar komt in Haghorst. Daaruit is af te leiden dat er eerder contact is geweest tussen beiden en dat aspirant-pastoor Verstijnen graag bereid was de in zulke omstandigheden gebruikelijke gelden aan de aanstaande parochie te schenken. Bovendien kreeg hij de garantie dat hij in de loop van 1950 een definitieve pastorie zou mogen bouwen.

Zoals door de bisschop gevraagd was, schonk pastoor Verstijnen zijn jonge parochie een gift van vijftigduizend gulden. De helft werd gestort in het zogenoemde pastoorsfonds, waaruit het onderhoud van de parochiepriester zou worden betaald. De andere helft was bestemd voor de bouw van de pastorie en de aankoop van een aantal noodzakelijke utensilia voor de eredienst, zoals misgewaden, een monstrans, een ciborie, kandelaars en een processiekruis.

Nauwkeurig heeft pastoor Verstijnen in het Memoriale Parochiae de brieven overgeschreven die met de oprichting van de nieuwe parochie te maken hebben. De St.-Jozefparochie werd door de regering erkend en bezat derhalve ook rechtspersoonlijkheid in civiele zaken. Verder vermeldt hij de overdracht van het kerkgebouw, de grond eromheen en de inventaris door de moederparochie H. Willibrordus aan de dochterparochie St.-Jozef.

Daags voor Kerstmis 1950 trok pastoor Verstijnen in de nieuwe pastorie naast de kerk, eveneens door architect H. Pontzen uit Tilburg ontworpen. Totdat de pastorie gereed was, woonde de pastoor in bij de familie P van Bijsterveldt - van Gils aan de Emmerseweg.

Aan de noodkerk werden een sacristie en een bijsacristie gebouwd, die gereed kwamen in april 1951.

Toen alles klaar was, had de kerk een schuldenlast van 28.500,00 gulden. Dankzij een lage rente van drie procent en de vrijgevigheid van veel parochianen leverde die geen enkel probleem op.
Als bijzonder weldoener van de jonge parochie noemt pastoor Verstijnen emeritus-pastoor Cornelis Lübbers (1875-1955) van St.-Michielsgestel, die van 1946-1955 rector was van het zusterklooster te Diessen. De al bejaarde, maar kennelijk nog zeer vitale priester leidde in 1951 zelfs nog een zogenoemde ‘parochiemissie’ rond het koperen priesterfeest van pastoor Verstijnen. Hij hield in dat jaar ook de toentertijd best veel energie kostende lijdensmeditatie in de Vastentijd.