Legende van Sint Joris en de draak

 

Eens kwam Sint Joris in de stad Silena in Lybië. In een groot meer dichtbij die stad woonde een giftige draak. Hij kwam tot vlak onder de muren van de stad en verpestte alles met zijn giftige adem. Om zijn woede te stillen voerden de burgers hem elke dag twee schapen. Toen die bijna op waren, kwam men overeen de draak elke dag een schaap en een mens te geven. Het lot bepaalde wie aan de draak geofferd moest worden. Daarbij viel het lot op een bepaald moment ook op de enige dochter van de koning. 

Dit stemde hem intens verdrietig en hij probeerde het volk om te kopen met goud en zilver en de helft van zijn koninkrijk, maar het volk werd witheet en riep: "Majesteit, wij hebben bijna al onze kinderen verloren en nu wilt u uw dochter sparen? Als u uw eigen afspraken niet nakomt, zullen wij u levend verbranden en uw hele huis erbij!" De koning zag hoe serieus zij het meenden. Hij begon zijn dochter te bewenen en tot het volk sprak hij: "Ik vraag jullie nog om één gunst: dat ik acht dagen de tijd krijg om haar te bewenen." Dat vonden ze goed. 
Precies op de achtste dag kwam het volk weer voor zijn huis samen. De koning besefte dat er voor zijn dochter geen redding meer was. Hij omhelsde haar innig. Daarop viel zij voor haar vader op de knieën en ze vroeg hem zijn vaderlijke zegen. Hij gaf haar die onder tranen. Daarop ging zij naar het meer. 

Juist op dat moment kwam Sint Joris aangereden. Hij vroeg waarom ze zo moest huilen. Zij antwoordde: "Beste jongeman, ga er vlug vandoor, anders zal je nog met mij je verderf tegemoet gaan." En Joris weer: "Wees maar niet bang, lief kind, maar zeg liever, waarop je hier onder de ogen van heel het volk staat te wachten." Zij antwoordde: "Heer, ik zie dat u een goed hart hebt. Maar u wilt toch zeker niet met mij hier sterven? Ga er daarom vlug vandoor." En Joris weer: "Ik ga niet eerder hier vandaan voordat ik weet wat er met je aan de hand is." Daarop vertelde zij hem het hele verhaal. Toen zei hij: "Lief kind, wees niet bang. Ik zal je helpen in de naam van Christus." Ze zei: "Beste ridder, ik wil niet dat je met mij sterft. Dat ik verloren ga, is al erg genoeg. Je kunt me niet redden; je kunt hooguit mee ten onder gaan."

En terwijl zij daar nog met elkaar spraken, stak de draak opeens zijn kop boven het water uit. Het meisje bibberde van angst en riep: "Toe nou, beste man, vlucht zo snel als je kunt." Maar Joris sprong op zijn ros, maakte een groot kruisteken en reed de draak tegemoet, die al op hem afstevende. Hij hief de lans uit alle macht en vertrouwde zich intussen aan God toe. De botsing met de draak kwam zo hard aan dat hij op de grond viel. 

Daarop sprak hij tot het meisje: "Neem je ceintuur en gooi die om de hals van dat monster. Je hoeft nergens bang voor te zijn!" Dat deed ze en de draak kwam achter haar aan als een schoothondje. Toen ze zo de stad in kwam wandelen, raakte het volk in paniek en het vluchtte alle kanten op. De mensen riepen: "Wee ons, nu zijn wij allemaal verloren."

Maar Sint Joris zwaaide naar hen en riep: "Je hoeft niet bang te zijn, want God de Heer heeft mij naar u toe gestuurd om u van deze draak te verlossen. Je hoeft alleen maar in Christus te geloven en je allemaal te laten dopen. Alleen dan kan ik de draak verslaan." 

Toen liet de koning zich dopen en met hem de hele bevolking. Sint Joris trok daarop zijn zwaard en doodde de draak. Vervolgens beval hij het beest buiten de stad te brengen. Die dag werden er wel twintigduizend mannen gedoopt.

De koning liet ter ere van de Heilige Maagd en van Sint Joris een kerk bouwen. Op het altaar borrelde een bron van levend water op. Dat maakte alle zieken die ervan dronken, weer gezond.

De koning bood Sint Joris ongelooflijke schatten aan. Hij wilde ze niet aannemen maar liet ze onder de armen verdelen. Daarop kuste hij de koning ten afscheid en vertrok.