Jezus aan de geselpaal

Beeld jezus aan de geselpaal Willibrorduskerk Diessen

 

Het beeld van Jezus aan de geselpaal is gemaakt in de periode 1700-1750. Het bevindt zich rechts voor in het priesterkoor.
Geseling is één van de folteringen die de Romeinen Jezus lieten ondergaan voor hij gekruisigd werd. 

Geseling
De lijdensweg van Jezus begon met zweepslagen op de rug. De Romeinen gebruikten een 'flagrum', een zweep met kleine stukjes bot en metaal aan leren striemen. Het aantal slagen dat Jezus te verduren kreeg, is niet vastgelegd, maar het aantal in de Joodse wet was 39. Tijdens de geseling werd de huid van de rug afgerukt en een bloederige massa weefsel en bot blootgelegd. Extreem bloedverlies had vaak de dood tot gevolg of op zijn minst bewusteloosheid.

Doornen kroon
Naast de zweepslagen werd Jezus in elkaar geslagen en gefolterd door de Romeinse soldaten. Zo werd Zijn baard uitgetrokken en Zijn hoofdhuid doorboord met een kroon, een soort helm van doornentakken.

Tocht naar Golghota
Na de geseling werd het slachtoffer gedwongen de dwarsbalk van zijn eigen kruis, met een gewicht van meer dan 45 kg, naar de executieplaats te dragen. Volgens verslagen ging het mogelijk over een afstand van meer dan twee voetbalvelden. Ze meldden verder dat Jezus hierbij, gezien zijn toestand, nogal wat hulp nodig had.

Kruisiging
Als het slachtoffer de plaats van executie bereikt had, werd de balk op de grond gelegd, waar het slachtoffer op moest gaan liggen. Spijkers van ongeveer 18 cm lang met een diameter van bijna een centimeter werden door de polsen geslagen. De spijkers raakten het gebied van de middelste armzenuw en veroorzaakten pijngolven door de armen tot in de schouders en de nek. De ongeveer 2.30 m hoge paal stond al rechtop. In het midden van de paal bevond zich een ruwe zetel om het slachtoffer te ‘ondersteunen’.

De dwarsbalk werd vervolgens op de paal gehesen en het lichaam van het slachtoffer op een lompe manier op de zetel gedraaid, zodat de voeten aan de paal konden worden genageld. Op dat moment stond er een enorme spanning op polsen, armen en schouders. Dat resulteerde in ontwrichting van de schouder en de elleboog. De positie van het vastgespijkerde lichaam hield de ribbenkast van het slachtoffer in een starre positie, wat het extreem moeilijk maakte volledig in en uit te ademen.

Lijden aan het kruis
Na de geseling, de afranseling en de tocht met de dwarsbalk werd Jezus als extreem zwak en uitgedroogd beschreven. Hij had mogelijk een aanzienlijke hoeveelheid bloed verloren. Met het verstrijken van de tijd zouden bloedverlies en gebrek aan zuurstof zware krampen, spastische samentrekkingen en waarschijnlijk bewusteloosheid veroorzaken.

Uiteindelijk was verstikking de doodsoorzaak bij een kruisiging. Om te kunnen ademen zag het slachtoffer zich gedwongen zich met zijn voeten omhoog te drukken, zodat de longen zich konden vullen. Naarmate het lichaam zwakker werd en de pijn in voeten en benen ondraaglijk, ging ademen steeds moeilijker. Door de oppervlakkige ademhaling begaven de longen het op enkele plaatsen. Er hoopte zich ook vocht in op. Door het bloedverlies ging het hart sneller slaan en dat zou het uiteindelijk begeven.

Jezus leed vele uren onder afschuwelijke en onophoudelijke pijnen aan het kruis op de berg Golgota.