Koninklijk

koninklijk

Cees Remmers

Ik ben nog van vóór de oorlog. Als ik als kind in het eerste autootje van mijn vader terugkwam van een zondagse rit zag je Tilburg al van verre liggen. De skyline (dat woord kende ik toen nog niet) werd ingevuld door heel veel fabrieksschoorstenen en meer dan 30 kerktorens. Op de school zongen we erover: Tilburg met je vele kerken en fabrieken zonder tal, Tilburg met je Roomse fierheid, Tilburg, Tilburg bovenal.

En die Roomse fierheid vierden we (na drie eeuwen in protestants gekleurd land met een protestantse koning) ieder jaar uitbundig als we ons met alle scholen op d’n Heuvel verzamelden en daar rond het H. Hart zongen: O koning van Tilburg, zo groot en zo goed; u eerherstel en liefde, aanbidding en groet.

Hoe aandoenlijk het ook was, al dit triomfalisme (voor een deel om indruk te maken op de niet-katholieken), het strookt niet met het evangelie van vandaag, waarin we Jezus horen zeggen : “Koning ben ik, maar mijn rijk is niet van deze wereld.“ Hij wil niet heersen maar dienen. Misschien heb ik het al eens eerder verteld (na bijna 2000 preekbeurten weet ik dat niet meer) maar ergens ooit kreeg het koningspaar een tweeling. En na een paar dagen - in en uit de wieg - wisten ze niet meer wie nu het eerste van de twee geboren was en daarom de troonopvolger zou worden. Tot de koningin ontdekte dat de een altijd sliep met de handjes dichtgeknepen - kleine lieve vuistjes - terwijl de ander, even lief, dat deed met open handjes. Die laatste werd daarom later koning; de andere opperbevelhebber van het leger.

In een goede kerststal heeft het kindje in de kribbe de armen wijd en open handjes, omdat hij vanaf het begin een mens was die niet met harde maar met open hand omging met mensen en die geen gouden kroon had maar een gouden hart.

Voor de advent begint, vieren we Christus Koning en we sluiten de kersttijd af met het verhaal van Driekoningen. Godfried Bomans vertelde indertijd dat het er eigenlijk vier waren maar dat de ene pas 33 jaar later in Jeruzalem aankwam . Hij had onderweg geholpen in de steden en de dorpen waar hij doorkwam, en zich het lot aangetrokken van schooiers en schurken, blinden en doven, melaatsen en ander als uitschot beschouwde mensen. Waar dijken waren doorgebroken, de aarde had gebeefd, bosbranden hadden gewoed, de oorlog puinhopen had gemaakt, had hij geholpen, gewerkt en gesjouwd. Hij kwam ruim 30 jaar later. En die zijn vrienden vonden in een stal trof hij aan op het kruis. “Koning ben ik”, had hij hem nog horen zeggen, “maar mijn koningschap is niet van deze wereld.”

Hij had geen gouden kroon maar een gouden hart; geen harde vuist maar open handen en dus zongen wij indertijd rond dat beeld met het gouden hart op de Heuvel: Aan u, o koning der eeuwen.

Intussen weet ik dat we niet zo trots hoeven zijn omdat we gedoopt, katholiek en christen zijn, omdat heel veel ongedoopten en onkerkelijke mensen het evangelie in doen en laten soms meer waarmaken dan wij.
Nee, D’n Heuvel stroomt niet meer vol voor de H.-Harthulde of Christus Koning. Maar er zijn in Tilburg en hier in Hilvarenbeek en elders nog volop koninklijke mensen met open handen en een gouden hart.                                                                                                       

Printversie