Durf met lege handen te staan

Bruiloft te Kana

Annemarie Hagoort

Lieve mensen van God,

Wanneer sta je met lege handen? In wat voor situatie? Wanneer voelde u zich intens machteloos? Je staat erbij en je kijkt ernaar. Meer kun je niet doen.

Met lege handen staan. Als vanzelf richten die twee lege handen zich naar boven. Het is een wanhoopsgebaar. God, wat moet ik! Met lege handen naar Boven gericht is als een gebed zonder woorden.
En misschien is dat ook goed, die lege handen, hoe aangrijpend de situatie ook is. Even niet weten wat te doen (behalve als je 112 moet bellen). De machteloosheid even zo laten. Niet gelijk ingrijpen of met allerlei adviezen komen. Daar help je een ander niet altijd mee. De leegte de leegte laten. Want juist in die leegte kunnen nieuwe ideeën geboren worden. Juist die leegte kan gevuld worden... met Gods Geest.
Zo was het al in Genesis 1, in den beginne. In de leegte kan Gods Geest waaien en tot leven scheppen. Juist in de leegte.

Vandaag de dag is dat heel herkenbaar. In ons drukke en volle leven wordt erop gehamerd dat je tijd voor jezelf moet nemen. Leegte creëren voor jezelf. Je moet de leegte opzoeken om te overleven, om tot rust te komen. Uitwaaien aan het strand, of een wandeling door het bos, of door veel te sporten. 
Tot rust komen door niets te doen blijft lastig voor ons calvinistisch landje. Zelfs al ben je katholiek. Een beetje lummelen en hangen op de bank, dat hoort niet, dan komt dat vingertje. Wij vinden dat we pas rust verdienen, als we ons ingespannen hebben. Met lege handen staan, dat vinden wij moeilijk.

Ja, zo stond de moeder van Jezus erbij op het feest dat in het water dreigde te vallen. Nou kon dat feest niet in het water vallen, want er was helemaal geen water. Die zes vaten van elk zo’n honderd liter stonden leeg.

Met lege handen staan. Probeer dat maar eens. Je moet maar durven. De machteloosheid toelaten. Als je machteloos staat bij het ziekbed van een vriend of je kind of partner, dan kun je boos worden maar je kunt ook overbezorgd gaan moederen. Daar heeft die zieke niets aan.
Je moet het maar durven en aankunnen om met lege handen machteloos toe te zien.

Jezus probeert dat duidelijk te maken aan zijn moeder. De moeder van Jezus staat met lege handen, maar Jezus zelf ook. ‘Nee,’ zegt hij, ‘ik kan op dit moment niets doen. Je moet wachten.’ Maar Jezus wil ook niet bemoederd worden.

Er is in de tekst trouwens iets bijzonders aan de hand. Er staat steeds ‘de moeder van Jezus’. Wij hebben het al gauw over Maria. Maar haar naam wordt niet genoemd hier. Zij fungeert hier als de moeder van Jezus. En .... als er een moeder is, waar is dan de vader? Wie is Jezus? Wie is zijn vader? Wie is zijn moeder? Hij lijkt hier afstand te nemen van zijn moeder, want hij zegt zelfs ‘vrouw’ tegen haar. Hij noemt haar niet ‘moeder’. De vader is hier helemaal afwezig; Jozef is helemaal uit beeld. Jezus is niet de zoon van een timmerman. We staan nog maar aan het begin van het Johannesevangelie en daarom klinkt de vraag: ‘Wie is deze Jezus?’ Dat weten we nog niet.
Hoe is dat bij u? Lijkt u meer op uw moeder, of meer op uw vader? En wie bent u zelf? Durf je jezelf te zijn? Durf je los van je moeder en los van je vader zelf beslissingen te nemen? Of klinkt hun stem nog door in je geweten, terwijl je ouders al jaren overleden zijn.

De bruiloft te Kana is het eerste verhaal waarin Jezus een teken laat zien van zijn afkomst en bestemming. Maar zijn afkomst is niet Jozef en Maria. En zijn bestemming is geen timmerman als beroep. In het wonder van de wijn wijst hij naar God. Maar wie is God? Hoe kun je iets van God zien en ontdekken?
Wat Jezus hier uiteindelijk doet is het inschakelen van mensen. En daarmee laat hij God zien. Want mensen zijn de handen van God. Handen kunnen die lege vaten vullen met water.

Het lijkt alsof Jezus zegt: je hoeft niet met lege handen te staan. Kijk eens om je heen. Het wonder ligt voor het grijpen. Het wonder staat naast je. Daar staan zes vaten. Oké, het zijn er geen zeven. Het is net niet het getal van de volheid. Het hoeft niet perfect te zijn wat je doet. Maar die zes kun je al vullen.
Iedereen kan iets doen. Iedereen heeft wel iets wat hij kan. Elk mens heeft zijn eigen gave om iets aan te pakken; dat hebben we gelezen in de Korinthebrief.

Je hoeft de leegte niet gelijk te vullen. Je kunt wachten tot de Geest je ertoe aanspoort. In de leegte, in de tijd van machteloosheid, worden nieuwe ideeën geboren. In de leegte heeft Gods Geest de ruimte om te vliegen of te waaien of hoe je het ook wilt noemen. Gods Geest, of Gods stem kun je pas opmerken als het stil is, als er leegte is.

Maar durf je je aan die leegte over te geven? Durf je een ingeving op te volgen? Durf je je hart te volgen als je weet dat anderen dat raar vinden? Durf je te luisteren naar de stem van je hart waarvan je vermoedt dat Gods stem daarin doorklinkt? En wat zegt Gods stem? Vanuit de Bijbelverhalen weten we dat die stem te maken heeft met opstaan.

Durf op te staan voor alles wat een mens onteert!
Durf op te staan als mensen worden weggezet achter muren van armoede!
Durf op te staan als mensen niet mogen liefhebben wie ze willen!
Durf op te staan als mensen niet hun geloof mogen belijden!
Durf op te staan als de aarde verwoest wordt door onszelf!

De moeder van Jezus durft. Ze krijgt niet gelijk wat ze wil, maar ze durft op te staan, ook al wordt ze even teruggefloten. Maar ze durft zich tegelijkertijd ook over te geven aan Gods Geest. En ondertussen treft ze maatregelen.
Het is een kunst om aan de ene kant je handen uit de mouwen steken en je aan de andere kant met lege handen toe te vertrouwen aan God.

Op de bruiloft te Kana gaat het over trouw. Zoals twee mensen trouw kunnen zijn aan elkaar, zo is God trouw aan zijn mensen. God laat je niet in de steek. Daarom mag je met lege handen staan. Op den duur zal God ze vullen. Maar durf jezelf in die machteloosheid toe te vertrouwen aan God en dan vind je vanzelf wel een weg.
En die weg, dat is al een wonder op zich.

Amen.                                                                                                                       Jes.62,1-3,  1 Kor., 12, 4-11, Joh.2

Printversie