Grôôt innut klèèn

Grôôt innut kléén

Cees Remmers

Vanmiddag hangen onze straten weer vol uitbundig plezier als d’n optocht voorbijtrekt met daarin het motto 'Grôôt innut klèèn'. Met alle respect voor de grotere wagens, waaraan met veel plezier samengewerkt is, heb ik zelf soms de meeste lol met de kleine eenlingen tussen al het groot gedoe. 'Ze zèn grôôt innut klèèn.'

Vorig jaar liep er iemand helemaal alleen een beetje ongemakkelijk - tussen twee grote wagens in - met een stoel op zijn achterste gebonden… Een klein bordje vertelde dat hij een moeilijke stoelgang had. Nog wat meer jaren terug liepen er tussen allerlei grote, kleurrijke groepen in twee ijsberen naast elkaar, zwijgend achter hun witte kinderwagen met daarin een klein ijsbeertje, en op de rug van het ijsberenpaar las ik: 'Het was een kouw kunstje'…

En juist op deze zondag, dat buiten de kerk op straat de vreugde en het plezier met elkaar worden gedeeld, vraagt het evangelie in de kerk ons zo nodig ook het verdriet te delen en oog te hebben voor mensen die maar weinig te lachen hebben en die nooit in de prijzen vallen.

Zo was wie in de dagen van Jezus melaats was, niet alleen ziek maar hij werd ook zielsalleen gelaten. De oude wet leerde hun (en de eerste lezing vertelt erover): wie aan een huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen, zijn haar laten hangen en roepen: ”Ik ben onrein”, en hij mag niet tussen de anderen in het tentenkamp wonen….

Die wet gold tot in Jezus' dagen. Een melaatse mocht dus niet onder de mensen komen. Hij was - zo werd gedacht en geleerd - door God gestraft met een vreselijke ziekte. Daarom en vanwege besmettingsgevaar was hij uitgestoten; ze zien hem niet meer staan. Hij wordt de stad uit gejaagd: bij het andere oud vuil gegooid. 

Maar Jezus, lezen en horen we vandaag, geeft zo’n melaatse (tegen alle heilige regels in!) de hand en… hij geneest hem!

Is dat wonder echt gebeurd? Dat weet ik niet..
Wat ik wel weet, is dat de eerste volgelingen hem hebben onthouden als een mens die oog had voor eenlingen naar wie niemand omkeek. Wat ik wel weet, is dat zijn leerlingen van hem hebben onthouden dat hij niet wilde geloven dat ziekte een straf van God was. En wat ik bovendien uit die verhalen wel geloof, is dat hij niet alleen de vreugde maar ook verdriet wilde delen.

Ik weet niet of hij meteen genezen was, maar wat ik wel weet, is dat oprecht meeleven soms wonderen kan doen.

Soms moet je dat in de optocht van het leven met een hele club samen doen; soms  moet je als eenling groot zijn in kleine, lieve dingen. En: dat doet soms wonderen.                                                                                         

Printversie