Gezien en gehoord worden

iedereen is van de wereld

Cees Remmers

“Mama, ik heb dorst”, zegt de kleine Bart. “Je weet waar de kraan is”, zegt zijn moeder. Maar Bart heeft geen dorst; hij heeft zin in cola.
En zijn zusje Loes heeft geen honger, maar ruikt de pizza in de oven. Honger en dorst hebben sommige kinderen in Afrika, vertelt hun moeder.

De Joden op tocht door een droge en hete woestijn, die hadden soms ook echt honger en dorst. Die hebben moeten afzien en heel wat gemopperd tegen Mozes: had ons maar in Egypte gelaten; daar hadden we tenminste te eten. En stikkend van de dorst voelden ze zich ook door hun God verschrikkelijk in de steek gelaten. Maar toen de nood het hoogst was, gaf Hij hun het manna en toen ze de wanhoop nabij waren, liet Hij - zo horen we vandaag - Mozes water uit de rots slaan. Toen konden ze weer zingen, wat wij vandaag zongen: 'Kom, laat ons de Heer met vreugde bezingen, en juichen om Hem, de rots van ons heil…'

Het evangelie vertelt over Jezus, die op het heetst van de dag bij een put aangekomen, aan een Samaritaanse vrouw vraagt voor hem water te putten. Je moet toch maar durven, denkt ze. Anders zien jullie, Joden, ons Samaritanen niet staan; nu je dorst hebt, zijn wij, ben ik, een Samaritaanse vrouw, goed genoeg. Maar dan kent ze Jezus nog niet; die trekt zich van bestaande vooroordelen niks aan; die denkt over grenzen heen: voor hem zijn alle mensen de moeite waard. En zodoende is hij een verfrissende mens, die een bron is waar anderen moed uit putten en kracht bij opdoen. Ook voor de Samaritaanse… Hij vraagt haar om drinken, maar door zijn houding lest hij haar dorst; dorst naar erkenning, dorst naar begrip voor wie ze is, en waardering voor wie ze nog worden kan.

Dorst, zei ik, kennen wij eigenlijk niet. Vooroordelen echter wel en die ruimen we jammer genoeg niet zo makkelijk op als Jezus ons voordeed. Daar stappen wij niet zo makkelijk overheen als hij. Hij zegt niet: Samaritanen zijn geen echte joden; die hebben hun eigen tempel, hun eigen cultuur, hun eigen taal. Hij zegt niet: zij zijn anders dan wij en dus tweederangs volk.

Het evangelie vertelt ons vandaag over een Jezus die een voorbeeld is van ruimhartigheid, ruimdenkendheid. Hij wilde (vertelt ook dit verhaal weer) een samenleving, een wereld waar verschillende mensen met elkaar in gesprek gaan en elkaar te drinken geven en met elkaar het brood delen. Gelukkig hebben wij in ons land geen grote of hevige honger maar we dorsten naar begrip; we willen gezien en gehoord worden; we hunkeren naar hartverwarmende mensen. Zo staan we allemaal bij de put van het leven: Soms vragen we zelf: geef ons te drinken, en dorsten wij naar geluk; andere keren vragen anderen aan ons hun dorst naar geluk te lessen.

En de lezingen vragen vandaag aan ons: zijn we dan hard als de rots waar Mozes op sloeg, of zijn we een bron van verfrissende hartelijkheid? Ook als mensen van elders komen - anders gekleurd, anders getaald: zijn we rots of bron; zijn we van steen of zijn we als helder en fris water…?

De Samaritaanse treft bij de put een zacht en wijs mens, uit wie liefde opborrelt en die in haar het beste bovenhaalt. Je bent niks minder omdat je uit Samaria komt, en ik ben niks meer dan jij. Daar put ze kracht uit, maar ook het gelovig vermoeden dat dit een man van God is… Dat kan haast niet anders. Als ze het gekend had, zou ze zingend naar huis zijn gegaan: 'Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen…' 

Printversie